Domweg gelukkig in de Dapperstraat
Sommige zinnen uit de literatuur zijn zo mooi en beroemd dat ze de doodsteek zijn geworden voor hun context. De regel is een eigen leven gaan leiden, terwijl de regels eromheen net zo mooi zijn. Blijkbaar missen die andere regels net dat beetje brille, ritme, beknoptheid of wat dan ook waardoor hun broertje wel rijk en beroemd is geworden en zij niet.
Iedereen kan Willem Elsschot citeren: “Tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren”. En alleen de liefhebbers kennen het vervolg: “En een soort weemoedigheid die niemand kan verklaren / Die komt wanneer men ’s avonds slapen gaat.” Vertel mij maar eens waarom de rest niet net zo beroemd had moeten zijn. Ik weet het niet.
Het je-ne-sais-quoi
De Franse filosofen van de achttiende eeuw hadden er een toepasselijke term voor: het je-ne-sais-quoi. Klinkt als een dooddoener, maar er werden boekenvol over geschreven. Men ondernam zeer serieuze pogingen om het ongrijpbare te achterhalen. Waarom vinden wij het ene mooi, aangrijpend en raakt het ons tot in het diepst? En denken we bij het andere: ach ja, ook leuk. Terwijl je bij het vergelijkend warenonderzoek er met de beste wil van de wereld niet achter komt waar het verschil nu in zit.
In de achttiende eeuw leidde de speurtocht naar de bron van de schoonheid soms tot vermakelijke onderzoekingen. Zo bestaat er van de Nederlandse dichter Willem Bilderdijk (wie kent hem nog?) een curieuze verhandeling waarin hij onderzoekt hoe het komt dat wij een doodshoofd niet aantrekkelijk vinden en zelfs ervan kunnen gruwen. Terwijl op de keper beschouwd een doodshoofd bijzonder aantrekkelijke welgevormde kenmerken vertoont die aan alle wetten van de esthetica voldoen…
De afwijking van de normale formulering
De Engelse literatuurwetenschapper Geoffrey Leech heeft in de jaren zestig geprobeerd het je-ne-sais-quoi van de taal heel nuchter te benaderen. Alles wat je niet op de meest normale manier verwoordt, wordt daardoor bijzonder – dat was de kern van zijn boodschap. Simpel voorbeeld: Hem heb ik gezien is een afwijking van de normale formulering: Ik heb hem gezien. De afwijking zorgt ervoor dat er een bepaalde nadruk ontstaat. Een schrijver kan hiermee spelen en zo op het gemoed en het schoonheidsgevoel werken. Een bekende truc om af te wijken is de alliteratie (woorden die met dezelfde klanken beginnen). Alliteratie is een veelvoorkomend kenmerk van beroemde zinnen. Ook Elsschot die ik aan het begin citeerde, voldoet eraan: droom en daad; wetten en weg.
Maar het blijft giswerk. En ik blijf opkomen voor de miskende broertjes van de beroemde zinnen. Aan mijn kinderen heb ik hardnekkig steeds het complete gedicht van J.C. Bloem voorgelezen in plaats van alleen de fameuze slotzin die iedereen kent: Domweg gelukkig in de Dapperstraat. En stiekem ben ik trots dat een andere zin uit dat gedicht bij hun is blijven hangen als een wijs levenslesje dat ze nog weleens citeren:
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
En zeg nou zelf: deze verdient het toch ook om aan te schuiven in de hall of fame?